Voor het toetsen van staatsrechtelijke kennis op basis van de inhoud van ‘Van abdicatie tot zetelroof‘ (PDF, opent in een nieuw venster) heb ik twintig multiple choice vragen geformuleerd. Doe mee en test je kennis. Stuur je antwoorden via de e-mail naar mij en ik informeer je over de scoren.
Toelichting
In de periode 2008-2010 werkte ik als staatsrechtjurist binnen het projectteam versterking Grondwet bij het Miniserie van BZK. Dit projectteam had onder meer tot taak de inhoudelijke ondersteuning van de Staatscommissie Grondwet. Deze commissie kreeg van het kabinet de opdracht te adviseren over de herziening van de Grondwet.
Een andere taak binnen dit projectteam was het vergroten van de kennis over ons staatsbestel in de samenleving. Daartoe werden verschillende initiatieven ontwikkeld, zoals het opstellen van een staatsrechtelijk woordenboek ‘Van abdicatie tot zetelroof’. Daarin zijn ruim 300 woorden uit het staatsrecht op een begrijpelijke wijze toegelicht.
Voor het toetsen van staatsrechtelijke kennis op basis van de inhoud van ‘Van abdicatie tot zetelroof’ heb ik twintig multiple choice vragen geformuleerd. Politici, journalisten, ambtenaren, maar ook anderen kunnen hun kennis aan de hand van deze vragen toetsen. Per vraag is één antwoord juist (a, b, c, of d).
Doe mee en test je kennis. Stuur je antwoorden naar mij en ik informeer je over de scoren.
Lijst met vragen
Vraag 1: De vertrouwensregel houdt in dat:
- a. Minister-president dient af te treden, indien hij niet langer het vertrouwen heeft van éénderde van de leden van de Tweede Kamer?
- b. De staatssecretaris dient af te treden, indien hij niet langer het vertrouwen heeft van de minister binnen zijn departement.
- c. Het kabinet dient af te treden, indien dit niet langer het vertrouwen heeft van het parlement.
- d. De fractievoorzitter van een partij dient af te treden, indien deze niet langer het vertrouwen heeft van de fractieleden.
Vraag 2: Hoelang is de zittingsduur van de Europese Commissie?
- a. drie jaar
- b. vier jaar
- c. vijf jaar
- d. zes jaar
Vraag 3: Welke omschrijving over het aanbevelingsrecht is juist?
- a. De gemeenteraad heeft het recht aan de minister van BZK kandidaten aan te bevelen voor benoeming tot burgemeester.
- b. De Tweede Kamer heeft het recht aan de regering kandidaten aan te bevelen voor benoeming tot Nationale ombudsman.
- c. De Vice-president van de Raad van State heeft het recht aan de Koningin kandidaten aan te bevelen voor benoeming tot informateur.
- d, De Eerste Kamer heeft het recht kandidaten aan de regering aan te bevelen voor benoeming tot leden van het College van senioren.
Vraag 4: Welke omschrijving past bij het begrip ‘abdicatie’?
- a. Het koningschap is erfelijk.
- b. Afstand doen van het koningschap.
- c. Het koningschap is mogelijk vanaf 18 jaar.
- d. Om te mogen trouwen heeft de koning(en) de toestemming nodig van het parlement.
Vraag 5: Wat zijn algemene beginselen van behoorlijk bestuur?
- a. Gedragsregels voor het kabinet voor de omgang met het parlement
- b. Gedragsregels voor de leden van het college van burgemeester en wethouders in de omgang met de gemeenteraad
- c. Gedragsregels voor de leden van de Tweede Kamer in de omgang met het koningshuis
- d. Gedragsregels voor de overheid en haar ambtenaren in de omgang met burgers
Vraag 6: Wat is een Algemeen Overleg (AO)?
- a. Overleg dat door ministers en staatssecretarissen wordt gevoerd voorafgaand aan de Ministerraad
- b. Debat van een commissie uit de Tweede Kamer met een minister of een staatssecretaris over een specifiek punt van beleid
- c. Debat tussen het parlement en het kabinet over uiteenlopende zaken
- d. Overleg tussen de leden van de fractie met de fractievoorzitter voorafgaand aan de plenaire vergadering in de Tweede Kamer
Vraag 7: Wanneer wordt een blanco verslag uitgebracht?
- a. Als de Tweede Kamer geen opmerkingen heeft over en geen wijzigingen wil aanbrengen in een wetsvoorstel.
- b. Als de Ministerraad geen aanleiding ziet besluiten te nemen.
- c. Als de Tweede Kamer unaniem beslist over een kwestie.
- d. Als tweederde meerderheid van de leden van de Tweede Kamer in een debat aangeeft dat verslaglegging niet nodig is.
Vraag 8: Wanneer wordt een blauwe brief gebruikt?
- a. Voor vertrouwelijke correspondentie tussen de Minister-President en de Koningin
- b. Voor correspondentie tussen de fractievoorzitter en de fractieleden van een partij
- c. Voor vertrouwelijke en persoonlijke correspondentie tussen bewindspersonen
- d. Voor vertrouwelijke en persoonlijke correspondentie tussen de minister en de staatssecretaris van één departement
Vraag 9: Welke van de onderstaande stellingen over delegatie en mandaat is juist?
- a. Anders dan bij delegatie gaat bij mandaat de verantwoordelijkheid voor de uit te oefenen taak over op de gemandateerde.
- b. Anders dan bij mandaat gaat bij delegatie de verantwoordelijkheid voor de inhoud van het besluit over op de gedelegeerde.
- c. Zowel bij delegatie als bij mandaat is sprake van overdracht van verantwoordelijkheden.
- d. Voor delegatie is geen formele grondslag vereist. Voor mandaat is een dergelijke grondslag wel vereist.
Vraag 10: Wat is de functie van de Europese President?
- a. Voorzitter van het Europees Parlement
- b. Voorzitter van de Europese Commissie
- c. Voorzitter van de Europese Raad
- d. Ambassadeur van de Europese Unie
Vraag 11: Welke omschrijving past bij het homogeniteitsbeginsel?
- a. Volgens dit beginsel dienen de Tweede Kamer en de Eerste Kamer steeds met elkaar overleg en afstemming te plegen bij vaststelling van wetten.
- b. Volgens dit beginsel dienen het kabinet en de regering steeds gezamenlijk te besluiten over het te voeren beleid.
- c. Volgens dit beginsel dienen alle instellingen van de Europese Unie steeds samen te werken en hun besluiten altijd met elkaar af te stemmen.
- d. Volgens dit beginsel dient het kabinet naar buiten eenheid van beleid uit te stralen en met één mond te spreken.
Vraag 12: Wat is de functie van klein Koninklijk Besluit (klein KB)?
- a. Klein KB wordt gebruikt voor afkondiging van ministeriële regelingen.
- b. Klein KB wordt gebruikt voor de afkondiging van Algemene Maatregelen van Bestuur.
- c. Klein KB wordt gebruikt voor de aanstelling van gemeenteambtenaren.
- d. Klein KB wordt gebruikt voor benoeming en ontslag van ministers.
Vraag 13: Wie is bevoegd tot het aanbieden van wetsvoorstellen aan de Tweede Kamer?
- a. Minister-President
- b. Koningin
- c. De opsteller van het wetsvoorstel
- d. Vice-president van de Raad van State
Vraag 14: Welke uitspraak over de ministeriële verantwoordelijkheid is juist?
- a. De ministeriële verantwoordelijkheid brengt niet met zich dat de ministers verantwoordelijk zijn voor het handelen van ambtenaren binnen hun ministerie.
- b. De ministeriële verantwoordelijkheid waarborgt dat het openbaar bestuur onderworpen is aan de democratische controle door de volksvertegenwoordiging.
- c. De ministeriële verantwoordelijkheid brengt niet met zich dat ministers verantwoordelijk zijn voor het handelen van hun ambtsvoorgangers.
- d. De ministeriële verantwoordelijkheid gaat niet zover dat ministers ook verantwoording moeten afleggen in de richting van de leden van de Eerste Kamer.
Vraag 15: Wat is een mondeling overleg?
- a. Debat van een commissie uit de Eerste Kamer met een minister of een staatssecretaris over een specifiek punt van beleid
- b. Debat tussen de leden van de Tweede Kamer over technische zaken, waarbij geen verslaglegging plaatsvindt
- c. Geheim overleg binnen de Ministerraad, waarvan geen verslag wordt gemaakt
- d. Overleg tussen de Minister-President en de Koningin
Vraag 16: Welke aanduiding voor de staatsraad is juist?
- a. Aanduiding voor een lid van de regering
- b. Aanduiding voor een lid van de Hoge Raad
- c. Aanduiding voor een lid van de Raad van State
- d. Een andere naam voor een senator
Vraag 17: Wat houdt het legaliteitsbeginsel in?
- a. Dit beginsel houdt in dat een rompkabinet bij besluiten over controversiële zaken de toetstemming nodig heeft van het parlement.
- b. Dit beginsel houdt in dat lagere overheden, zoals provincies en gemeenten, bij de uitvoering van hun taken steeds overleg en afstemming moeten hebben met het Rijk.
- c. Dit beginsel houdt in dat lagere overheden, zoals provincies en gemeenten, autonoom zijn binnen hun eigen grenzen waar het gaat om het nemen van besluiten.
- d. Dit beginsel houdt in dat elk overheidshandelen moet steunen op de wet.
Vraag 18: Wanneer vindt de verantwoordingsdag plaats?
- a. Jaarlijks op de derde dinsdag in september
- b. Jaarlijks op de dag van de laatste Ministerraad vóór het zomerreces.
- c. Jaarlijks op de dag na de prinsjesdag bij Algemene Beschouwingen
- d. Jaarlijks op de derde woensdag in mei
Vraag 19: Welke beschrijving past bij het begrip ‘zetelroof’?
- a. Een lid van de Tweede Kamer kan zijn zetel meenemen en zich aansluiten bij een andere politieke partij in de Tweede Kamer.
- b. Een lid van de Tweede Kamer dat uit zijn fractie treedt of wordt gezet, kan zijn zetel behouden.
- c. Een lid van de Tweede Kamer kan weigeren om bij de stemmingen mee te stemmen met de fractie, waartoe hij behoort.
- d. Een lid van het kabinet kan weigeren te erkennen dat binnen het kabinet met één mond dient te worden gesproken.
Vraag 20: Welke uitspraak over de wetgevingshiërarchie is juist?
- a. Europese verordeningen hebben rechtstreekse en onmiddellijke werking in de lidstaten van de Europese Unie en hebben voorrang boven de nationale wetgeving van lidstaten.
- b. Wetten in materiële zin hebben voorrang boven wetten in formele zin.
- c, De Grondwet en het Statuut van het Koninkrijk zijn van gelijk niveau.
- d. Ministeriele regeling heeft voorrang boven Algemeen Maatregel van Bestuur.
Download de Quiz over politiek, Europa en staatsrechtelijke spelregels als PDF (opent in een nieuw venster).